Hoe word je beter in begrijpend lezen?

Cito Begrijpend lezen is niet hetzelfde als een spannend boek lezen (zoals hier boven op het plaatje) . Bij het lezen van een spannend boek vliegen je ogen over de tekst, omdat je graag wil weten hoe het verhaal verder gaat. Bij begrijpend lezen lees je heel precies en probeer je te achterhalen wat de schrijver je wil vertellen; je let op de titel van de tekst, je probeert van elke alinea te begrijpen wat de schrijver je wil vertellen en wat dus het onderwerp van die alinea is.

Vier tekstcategorieën

Bij begrijpend lezen is het allereerst belangrijk dat je weet dat er vier tekstcategorieën zijn:

Het belangrijkste bij tekstbegrip is dat je kunt herkennen wat het onderwerp van de tekst is en wat de hoofdgedachte is. Elke tekst heeft dus altijd één (hoofd)onderwerp, maar elke alinea heeft ook steeds een eigen onderwerp; probeer bij het lezen van een tekst dus altijd te zoeken naar waar de tekst of alinea over gaat.

In ‘Teksten met fouten’ kunnen onder andere de volgende vragen worden gesteld: wat had de schrijver beter kunnen schrijven in plaats van…, wat moet de schrijver uit deze zin weglaten (er staan dan vaak twee woorden in de zin die hetzelfde betekenen) of welke zin is overbodig en kan worden weggelaten (de betreffende zin heeft dan niets met het onderwerp van de tekst te maken).

Bij veel tekstvragen word je gevraagd één of twee regels te lezen en daar een vraag over te beantwoorden. Het is belangrijk dat je dan niet alleen die twee regels leest, maar ook het stukje erboven en de regels eronder. Wanneer er bijvoorbeeld staat: ‘lees r.19 t/m r. 21′,  begin dan te lezen bij regel 15 en lees door tot regel 25. Dan heb je de beste indruk van wat er wordt verteld en kun je de vraag beter beantwoorden.

Vragen over de stijl van schrijven komen vaak voor bij Cito-teksten. Voorbeelden hiervan zijn: 1. Welke zin valt uit de toon als je let op het taalgebruik in de tekst? 2. Welk stuk tekst had de schrijver uit de tekst kunnen weglaten? Het antwoord op de eerste vraag heeft meestal te maken met overdreven deftig of moeilijk taalgebruik; bij de tweede vraag gaat het meestal over een paar zinnen die overbodig zijn of niets met het onderwerp van de tekst te maken hebben.

Soms wordt gevraagd waar de schrijver met een nieuwe alinea had moeten beginnen. Alles wat met een onderwerp te maken heeft, staat in één alinea. Wanneer het onderwerp verandert, moet met een nieuwe alinea worden begonnen.

Een andere, veel voorkomende vraag is wat er dubbelop is in een bepaalde zin. Voorbeelden hiervan zijn: ‘Daarom had zij om die reden geen boodschappen gedaan’, of: ‘Gooien jullie die folders meteen onmiddellijk in de afvalbak?’

Bij gatenteksten zijn uit de tekst stukjes weggelaten. Op de plaats waar die stukjes stonden staat nu een streep met een nummer. Je kunt steeds uit 4 mogelijkheden kiezen welk stukje het best op de plaats van de streep past. Net als bij teksten moet je ook nu een paar regels boven de streep beginnen met lezen. Vaak staat wat er op de plaats van de streep moet komen (een woord of een zin), uitgelegd in de regels na de streep; doorlezen dus!

Bij veel vragen zijn er altijd wel twee antwoorden die het eerste afvallen. Maar het is niet zo dat die twee antwoorden echt onzinnig of niet verklaarbaar zijn. Van de vier antwoorden die gegeven worden, zijn er drie afleiders; dit betekent dus dat je, zeker bij tekstvragen, vaak moet zoeken naar het béste antwoord.

Wil je precies weten hoe je een typische Cito-tekst moet aanpakken? Overweeg dan om een Leer- en Oefenboek van Beter Bijles aan te schaffen. Naast heel veel oefenteksten vind je in die boeken een uitgebreide uitleg van de theorie van begrijpend lezen met handige stappenplannen hoe je tekst moet aanpakken.