Bij de Cito-toetsen rekenen groep 7 komen voornamelijk de volgende onderdelen aan bod: cijferen (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen, met gewone getallen en met kommagetallen), schattend rekenen, sommen met tijd, het omzetten en vereenvoudigen van breuken, afronden van getallen en het metrieke stelsel. Waar moet je op letten en hoe vermijd je de Cito valkuilen.

Cijferen
Bij optellen en aftrekken van getallen wil het Cito voornamelijk weten of je handig kunt rekenen. Handig rekenen bij het optellen van getallen gaat bijvoorbeeld als volgt: hoeveel is 255 + 349 + 645? Als je drie getallen bij elkaar op moet tellen, passen er altijd twee goed bij elkaar: tel dus eerst 255 en 645 bij elkaar op (=900) en tel daar dan 349 bij op: 1249.

Soms wordt gevraagd wat het antwoord ongeveer moet zijn. Als er bij een som ‘ongeveer’ staat, dan mag je eerst de getallen van de som afronden en daarna pas het antwoord uitrekenen.
Een voorbeeld: 8789 + 9107 + 4939 = ongeveer: 9000 + 9000 + 5000 = 23000.

Bij het aftrekken van getallen is het meestal handig om dit in delen (in stukjes) te doen. 6200 – 350 = ? Trek eerst 300 van de 6200 af (5900) en trek daar vervolgend nog 50 van af. Het antwoord is dus 5850.
Als twee getallen dicht bij elkaar liggen (bijvoorbeeld bij de som 91000 – 75500) is het handig om juist vanuit het tweede getal te denken: hoeveel moet je optellen bij 75500 om bij de 91000 te komen. Doe dit dan in delen: ga van 75500 eerst naar het volgende duizendtal (+500), ga dan naar het volgende tienduizendtal: van de 76000 naar de 80000 (+ 4000) en dan naar de 91000 (+ 11000). Reken nu uit hoeveel je er in totaal hebt bijgedaan (500 + 4000 + 11000 = 15500).

Ook bij het vermenigvuldigen van getallen wordt regelmatig gevraagd wat het antwoord ‘ongeveer’ moet zijn.
Een paar voorbeelden:
5,99 x 6,99 is ongeveer 6 x 7 = 42
12,19 x 4,98 is ongeveer 12 x 5 = 60
Als je een vermenigvuldiging precies moet uitrekenen doe dit dan in delen. Bij de som 12 x 2,25 doe je dan eerst 12 x 2 (24) en daarna 12 x 0,25 (3). Het antwoord is dus 27.

En, eventjes voor de zekerheid …. kijk even naar de volgende twee sommen: 122 x 0,5 en 0,25 x 48. Hoe pak je dit aan?
Als je een getal met 0,5 vermenigvuldigt, dan neem je eigenlijk de helft van dat getal (0,5 = 1/2 deel = 50%). En als je een getal met 0,25 vermenigvuldigt dan neem je eigenlijk 1/4 deel van dat getal (0,25 = 1/4 deel = 25%). 122 x 0,5 is dus hetzelfde als de helft van 122 = 61. En 0,25 x 48 is dus hetzelfde als 48 : 4 = 12.

Ook bij het delen van getallen is het meestal handig om in stapjes te werken. 728 : 4 = ?
Kijk eerst hoevaak de 4 in de 700 past: 100x keer, dus trek nu 400 van het getal af (728 – 400 = 328). Hoe vaak past de 4 in de 328? –> 80x, dus trek nu 320 van het getal af (328 – 320 = 8). Hoe vaak past de 4 in de 8? –> 2x. De uitkomst is dus 182 (100+80+2).

Sommen met tijd
Hoe lang duurt het van 07:52 uur tot 13:08 uur? Reken dan eerst naar het eerstvolgende hele uur: van 07:52 uur naar 08:00 uur (8 minuten) en daarna van 08:00 uur naar 13:08 uur (5 uur en 8 minuten). In totaal dus 5 uur en 16 minuten.

Het omzetten en vereenvoudigen van breuken
Als er staat ‘op de’ of ‘van de’ dan is dit een deel van of een breuk. 12 van de 36 betekent dus 12/36 en dit is 1/3.
1 op de 6 van 3581 auto’s betekent 1/6 deel van 3600 auto’s en dit zijn dan (3600 : 6) 600 auto’s.
En zo is 1/5 deel van 350 gelijk aan 70 (350 : 5) en is 3/5 deel van 350 dus drie keer zoveel = 210.

Afronden van getallen
Rond het getal 51861 af op een honderdtal: in het getal 51861 is de 8 het honderdtal. Na de 8 staat een 6, dus 800 wordt 900. Afgerond wordt het getal 51900.
Rond het getal 79189 af op een duizendtal: in het getal 79189 is de 9 het duizendtal. Na de 9 staat een 1, dus 9000 blijft 9000. Afgerond wordt het getal 79000.

Het metrieke stelsel
Van een park is de lengte 120 meter en de breedte 40 meter. Wat is de omtrek en wat is de oppervlakte?
De omtrek is 120 m + 40 m + 120 m + 40 m (of: 2x de lengte + 2x de breedte) = 320 meter.
De oppervlakte is 120 m x 40 m = 4800 m2.

Van een zwembad is de lengte 8 meter, de breedte 5 meter en de diepte 2,5 meter. Wat is de inhoud van het zwembad?
Inhoud bereken je door lengte x breedte x diepte (hoogte) te doen: 8 m x 5 m x 2,5 m = 100 m3.
Hoeveel liter water past er dan in dit zwembad? Liter = dm3. 100 m3 = 100.000 dm3, dus 100.000 liter.

Voor meer oefenmateriaal kijk je bij ‘Gratis downloads‘ op deze site. Wil je een complete uitleg bij alle onderdelen van rekenen, maar ook bij begrijpend lezen, taal, spelling en studievaardigheden? Koop dan het Leer- en Oefenboek groep 7, een complete voorbereiding op alle toetsen van groep 7.

Veel succes met de toetsen!