Cito Spelling groep 8: wat zijn de belangrijkste categorieën die je kind moet kennen voor de LVS-toetsen van januari? We zetten ze voor je op een rijtje.

Tip: geef je kind een dictee met deze woorden!

Een tip vooraf: oefen met je kind om bij het dictee het woord eerst in het hoofd in lettergrepen te verdelen en die lettergrepen dan op te schrijven (handjeklap). Het woord betaling wordt dan be-ta-ling. Deze methode werkt altijd goed, maar vooral bij woorden met open of gesloten lettergrepen. De twee belangrijkste regels zijn deze:

  1. Eindigt een lettergreep op een klinker, schrijf er dan maar 1. (dus be-ta-ling en geen betaaling)
  2. Hoor je een lange klank dan schrijf je daarna maar 1 medeklinker (smakelijk); hoor je een korte klank dan schrijf je daarna 2 medeklinkers (beslissing).

 

In het Cito spellingdictee van januari zullen onder andere de volgende spellingcategorieën worden bevraagd:

 

Tussen -n

Samengestelde zelfstandige naamwoorden (woorden die uit twee woorden bestaan) schrijf je met een tussen -n als het meervoud van het eerste woord op een -n eindigt. Een paar voorbeelden:

  1. paardenstal (1 paard – 2 paarden, dus paardenstal)
  2. pannenkoek
  3. hondenhok
  4. vlooiennest
  5. ziekenwagen
  6. berenhol

 

Uitzonderingen: woorden met zon of maan in het woord (er is maar één zon en één maan) en woorden waarvan het eerste deel een versterking van het tweede deel betekent. Een paar voorbeelden:

  1. zonnebank
  2. maneschijn
  3. beresterk
  4. apetrots

 

th- woorden

Woorden met -th zijn bijna allemaal weetwoorden, dus je moet onthouden hoe je ze schrijft. Een aantal voorbeelden:

  1. sympathie
  2. thermosfles
  3. methode
  4. marathon
  5. enthousiast
  6. apotheek
  7. theater

 

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden (materialen)

Een bijvoeglijk naamwoord eindigt meestal op een -e. Als het echter een materiaal betreft (een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord) dan eindigt het bijvoeglijk naamwoord op -en. Voorbeelden: een metalen hek, een gouden ketting.

Oefening: schrijf het bijvoeglijk naamwoord op (antwoorden onderaan dit artikel)

  1. lelijk         –    Het ____________ schuurtje.
  2. metaal     –    Het ____________ bouwwerk
  3. prachtig  –    De ____________ voorstelling
  4. katoen     –    De ____________ broek
  5. steen       –    De ____________ muur
  6. zilver       –    Het ____________ ringetje
  7. leer          –    Het ____________ jasje

 

Woorden met apostrof s (‘s)

Woorden die eindigen op een klinker (a, i ,o, u, y) krijgen als meervoud een ‘s (alle klinkers dus, behalve de e). Voorbeelden hiervan zijn pagina’s of iglo’s.

Woorden met ‘s aan het begin van het woord komen ook voor: ‘s morgens of ‘s nachts. Let op: de komma staat vóór de s ! Als het woord aan het begin van de zin staat dan wordt de tweede letter met een hoofdletter geschreven: ‘s Morgens ontbijten wij om half acht.

Oefening: vul in (antwoorden onderaan dit artikel)

  1. auto      –     Voor de garage staan twee ____________.
  2. panda   –     In dierentuin Blijdorp kun je tegenwoordig drie ____________ zien.
  3. etalage –     In het centrum van amsterdam zijn veel mooie ____________ te zien.
  4. accu      –     Voor de zekerheid heb ik maar een paar extra ____________ gekocht.
  5. cavia     –     Mijn oma heeft thuis vijf ____________ rondlopen.
  6. morgen –     Tegenwoordig ontbijten wij ____________ al om 7 uur.
  7. zomer   –      ____________ gaan wij elk jaar op vakantie naar Italië.
  8. nacht    –      Mijn kat kruipt ____________ vaak bij mij in bed.

 

Woorden met een trema (¨)

Als je in één woord twee opeenvolgende klinkers niet als één klank mag lezen, zet je op de tweede klinker een trema.

Een voorbeeld: poezie (hier staat oe, uitgesproken als de oe van koe), maar het woord moet zijn poëzie (de oe niet als koe uitgesproken, maar als een lange o en een lange e).

Nog een paar voorbeelden: ruïne, oriëntatie, drieënveertig, Italië

Woorden die eindigen op -ee krijgen in het meervoud -ën (idee – ideeën of twee – tweeën)

Woorden die eindigen op -ie krijgen in het meervoud -ën (dit geldt alleen als de klemtoon op die laatste lettergreep valt).

Voorbeelden: melodieën, strategieën, categorieën, amfibieën, knieën.

Er zijn maar 5 woorden die in het meervoud niet een extra e krijgen (waarbij de klemtoon dus niet op de laatste lettergreep valt):

bacteriën, poriën, financiën, oliën en koloniën.

 

Wil je nog meer oefenen? Kijk dan allereerst bij de Gratis Downloads van Beter Bijles. Hier vind je gratis oefenmateriaal voor spelling en rekenen.

Meer oefenen met spellingcategorieën kan ook op deze site:  https://cito-spellingcategorieen.yurls.net/

Wil je echt precies weten hoe je Cito opgaven aanpakt? Niet alleen een duidelijke uitleg bij spelling, maar ook bij begrijpend lezen en rekenen? Koop dan het Leer- en Oefenboek 8, een alles-in-een boek voor een complete voorbereiding op alle Cito-toetsen van groep 7.

Veel succes met oefenen!

 

Antwoorden

Oefening: schrijf het bijvoeglijk naamwoord op (antwoorden onderaan deze post)

  1. lelijk         –    Het lelijke schuurtje.
  2. metaal     –    Het metalen bouwwerk
  3. prachtig  –    De prachtige voorstelling
  4. katoen     –    De katoenen broek
  5. steen       –    De stenen muur
  6. zilver       –    Het zilveren ringetje
  7. leer         –    Het leren jasje

 

Oefening: vul in

  1. auto      –     Voor de garage staan twee auto’s.
  2. panda   –     In dierentuin Blijdorp kun je tegenwoordig drie panda’s zien.
  3. etalage –     In het centrum van amsterdam zijn veel mooie etalages te zien.
  4. accu      –     Voor de zekerheid heb ik maar een paar extra accu’s gekocht.
  5. cavia     –     Mijn oma heeft thuis vijf cavia’s rondlopen.
  6. morgen –     Tegenwoordig ontbijten wij ‘s morgens al om 7 uur.
  7. zomer   –      ‘s Zomers gaan wij elk jaar op vakantie naar Italië.
  8. nacht    –      Mijn kat kruipt ‘s nachts vaak bij mij in bed.